je mij een vijg in plaats van een pruim terug. Wat maken jullie een drukte om die éne pruim, die we minder hebben gehad.” jjk heb de drukte gemaakt, — niet jullie,” zei R’oevén. „En ik heb jullie uitgelegd, waarom. Ik hoop,” — hij zuchtte even, „dat ik het jullie een beetje duidelijk heb uitgelegd.”
„Jawel, hoor,” zei Joël goedmoedig, „ik snap het best. Maar ik geloof dat het lang zo erg niet is als je zegt. Mij kan die éne pruim zoveel niet schelen. Jullie?”
Ze schudden allen het hoofd.
„Maar jullie hebt toch goed begrepen, dat het niet om die éne pruim van elk ging?” vroeg R'oevén. „Channa ook?”
Channa knikte zwijgend.
„Als jullie allemaal vindt, dat Channa wel mee moet op ons uitstapje, en dat ze alleen telkens een pruim — of een vijg,” — dit met een lachje naar Joël, „terug moet geven, dan vind ik dat goed.” Ze knikten allen, zwijgend en tevreden.
„Channa,” vroeg R'oevén, „geloof jij ook, dat het rechtvaardig is zo?”
,Ik geloof het wel,” zei Channa stil.
„En dat het helpt?”
Ze haalde de schouders op.
„Ik weet het niet zeker.”
R'oevén lachte jongensachtig.
„Ik wel,” zei hij.
15