Een boer en een boer-in wa-ren er ook. Die had-den elk een em-mer bij zich.
Ze wil-den juist ie-der met den em-mer bij een koe gaan.
Moe-der ver-tel-de aan de boer-in dat ze van-daag geen melk had.
„Mag ik nu melk van één van de koei-en in mijn pan heb-ben ?”
„Best,” zei de boer-in.
Dik deed maar niets dan kij-ken.
De boer-in nam de pan.
Ze ging er mee op zij van een koe zitten. Op een klein stoel-tje met één poot.
Ze zet-te de pan op haar schoot on-der de koe.
En toen ging ze de koe mel-ken.
Er kwa-men groo-te stra-len melk uit. „Zzj, zzj,” zei de melk in de pan.
De koe vond het best.
Die at maar ge-woon door.