36
„Wie zou dat ge-daan heb-ben!”
En hij keek heel boos.
Nu hoor-de hij pie-pen.
Hij keek in het bak-je met wa-ter.
En daar zag hij Dons-je lig-gen.
„O,” zei de me-neer.
„Jij hebt ze-ker de bloem-pjes stuk gemaakt. Stou-terd!”
„Piep! Piep!” riep Dons-je.
De me-neer nam Dons-je uit het wa-ter. En hij zet-te hem op den muur.
Die was niet heel hoog.
Dons-je kon een klein beet-je vlie-gen.
En zoo vloog hij naar be-ne-den.
De me-neer keek hem na.
Hij zet-te een heel boos ge-zicht.
„Pas op, als je weer hier komt!” zei hij. Nu was Dons-je weer bl) moe-der Kip. Moe-der Kip had juist ge-zien, dat Dons-je er niet was.