34
En ze krab-bel-den met hun poot-jes in de aar-de.
Maar één kui-ken deed al-tijd juist, wat hij niet mocht.
Die heet-te Dons-je.
Dons-je dacht:
„Ik moet eens zien, hoe het hier naast er uit ziet.
Ik heb dat nog nooit ge-zien.”
En hij kroop door een gaat-je in den muur.
Moe-der Kip had het niet ge-zien.
Ze had ook zóó veel kui-kens om op te let-ten!
En geen van de an-de-re kui-kens had
het ge-zien.
Dons-je keek eens rond in het an-de-re tuin-tje.
Daar wa-ren veel meer bloe-men dan in hun ei-gen tuin.
Hij wou wel eens we-ten, hoe die bloe-me-