29
Kijk! Kijk!
Daar had-den twee eend-jes sa-men één stuk-je brood!
Ze trok-ken er sa-men aan.
Tot het in twee stuk-jes ging.
Toen had ie-der wat.
Wat pik-ten ze al-le-maal!
Ze had-den ze-ker er-gen hon-ger.
Maar de moe-der ook.
Die zocht al-le groo-te stuk-ken uit.
Ze dacht ze-ker:
„Die kun-nen de klein-tjes toch niet e-ten.” Daar kwam de groe-ne eend van den o-ver-kant er bij.
Die was ze-ker de va-der van de klei-ne ge-le bol-le-tjes.
Die had ook hon-ger.
Want hij zocht ook de groo-te stuk-ken uit.
„Nou is het op,” zei Le-nie.