19
Tot twin-tig.
Er wa-ren ook moei-lij-ke som-men bij.
4 + 6 - 3 + 7.
Dat is niet zoo mak-ke-lijk.
Kees re-ken-de eerst uit, wat vier en zes is. Hij dacht dat het elf was.
Maar dat was fout. '
Toen elf min drie.
Hij dacht dat het ne-gen was.
Maar dat was al weer fout.
Toen ne-gen en ze-ven.
Dat was ze-ven-tien, dacht hij.
Maar dat was ook weer fout.
Hij was hee-le-maal in de war.
En toen hij ze-ven-tien had op-ge-schre-ven, deed hij iets ergs.
Hij keek naar het pa-pier van den jon-gert naast hem.
Daar stond veer-tien.
Dat zou wel goed zijn.