0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
m
0
s
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
4. De twee Japaneesjes.
Bij Oma op de schoorsteen zaten naast elkaar twee popjes. Het waren Japaneesjes, een mannetje en een vrouwtje.
Ze hadden allebei heel scheeve oogjes, bij na dichtgeknepen. Het mevrouwtje had pikzwart haar, in een paar leuke, dikke knoedeltjes op haar hoofd.
Ze had een prachtig zijden japonnetje aan,en
een paar houten voetjes, waarop ze ook wel even staan kon, — maar ze zat liever.
Het meneertje was nog veel grappiger. Die had een stroohoedje op z'n hoofd, net een omgekeerd kommetje. Een zijden bloesje had hij aan, en een zijden broek, en een dikke kralenketting om
hun na: „Dag! Hi-hi! Veel plezierrr! Tet-tet! Gauw naar bed! Naarrr bed! Hi-hi! Tet-tet!”
Die brutaaltjes hadden toch zoo'n pret!
De slee gleed heel zacht en vlug over de sneeuw. Net langs de plekjes, waar hun voetjes nog in de sneeuw stonden, want dan konden ze zich niet in den weg vergissen.
Daar stond in de verte, voor *t huisje, Moedertje op den uitkijk.
Rrrts — wat ging die slee hard! Wat kon dat oude boschmanne-tje nog hard loopen!
En toen de slee voor het heihuisje stilhield, sprongen ze er alle vier gauw uit, en riepen: „Daar zijn we al!”