„De hei ligt heelemaal onder de sneeuw; we kunnen niet één heiplantje zien," zei 't oudste heikindje.
„En Moedertje is thuis, om op ons huisje te passen," zei *t tweede.
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
m
0
0
0
0
0
0
E
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
„En de konijntjes komen heelemaal niet voor den dag, omdat het te koud is," zei het derde.
Toen begon het boschmannetje te vertellen. Allemaal verhaaltjes uit zijn bosch. Van de vogels en de eekhoorntjes en de paddenstoelen en de sneeuw. Altijd als de heikindertjes bij hem waren, wist hij verhaaltjes en iederen keer waren er weer nieuwe. Dat kwam, doordat er in het bosch zooveel gebeurde, en dat zag het boschmannetje allemaal.
Ze werden zoo lekker warm van het vuurtje en van het luisteren. Hun koude handjes begonnen te tintelen, en hun roode wangetjes gingen gloeien.
En langzamerhand werd het donker. Ze merkten er niets van, doordat ze zoo erg luisterden.
Jk breng jullie met de slee naar huis," zei 't boschmannetje
opeens.
Dat was heerlijk! Met de slee! En wat zou dat gauw gaan! En toen ze allemaal erin gepakt waren, en het boschmannetje hen het bosch uitduwde, lachten en zongen de winterkoninkjes
Wat kon dat boschmannetje nog hard loop en.