0 0
0 „En ik zoo’n kouden neus,” zei het tweede. 0
0 „Hindert niet!” zei het oudste, „als we bij 't boschmannetje 0
0 zijn, kunnen we ons warmen. Het boschmannetje heeft een 0
0 vuurtje in zijn huis.” 0
„Laten we dan maar gauw doorstappen,” zeiden de andere J5J
0 heikindertjes. „Dan zijn we er gauw.” 0
0 En ze kwamen in *t bosch. 0
0 Daar was het heel mooi, en lang zoo koud niet als op de hei. 0
0 De boomen hadden hun donkergroene jurken aangehouden, 0
0 maar omdat het zoo koud was, droegen ze er witte bonten 0
0 overheen. En ze waren wat trotsch op dat moois, want ze stonden 0
0 er doodstil mee te pronken. Als je anders in 't bosch kwam, 0
0 hadden de boomen elkaar meestal wat te vertellen, want dan 0
0 zag je ze telkens knikken en neen schudden; maar nu, neen — 0
0 hoor! Ze bewogen zich heelemaal niet. 0
0 „Waar woont nu 't boschmannetje ?” vroeg het jongste hei- 0
0 kindje. Ze verlangde zoo naar het lekkere vuur. 0
0 Ja ... waar woonde het boschmannetje? 0
De oudste was het een beetje vergeten; ze wist het zoo precies 0
0 niet meer. 0
0 Maar ze zouden zoeken.
0 „Hi-hi, hi-hi, lachte boven in den boom een klein, brutaal 0
0 meesje. 0
0 „Meesje, meesje, kom eens hier!” riepen de heikindertjes. jg
0 ft Meesje ging op een lager takje zitten, zóó haastig, dat er gj
0 een vlokje van *t mooie, witte bont naar beneden viel. Maar gj
0 de boom zei er niets van: hij had toch nog zooveel over! 0
0 „Meesje, waar woont het boschmannetje?” 0
0 „Weet 'k niet, weet 'k niet!” riep het meesje. En toen vloog 0
0 het weg. 0
0 „Tet-tet! ’k Heb zoo'n pret!” zong het winterkoninkje. gj
0 „Winterkoninkje, weet jij het boschmannetje te wonen?” jg
0 ’k Was er net! 'k Was er net!” riep het vogeltje en ’t duikelde |g
0 van plezier. jg
0 „Ja ?” vroegen de heikindertjes. „Kun je *t ons wijzen ?” gj
0 „Ga maar mee! Ga maar mee!” 0
0 0
0018 0000000000000000000000000000