0 . H
0 „Als je naar ons huisje kijkt, zie je allemaal voetjes van ons ]g
jij in de sneeuw staan I" lachte ze. jij
JSJ Nu zagen ze 't alle vier: overal, waar hun voetjes hadden jg
0 gestaan, kon je 't zien. Moedertje kon dus precies zien, waar
0 ze geloopen hadden. jij
0 Tusschen de sneeuw stond een jong denneboompje. Dat zag jg
0 er zoo mooi uit, met al die wittigheid op de harde naaldjes. jg
0 „Dennetje, mogen we een paar takjes van je hebben?" vroeg
J*J het oudste heikindje.
£[ „Waarvoor moet je ze hebben?" vroeg het denneboompje. jtj
jij „Voor het boschmannetje. Daar gaan we naar toe." jg
)■{ „En wat zal ’t boschmannetje er dan mee doen?" jsj
0 „Hij zal ze in zijn kamertje zetten, en er telkens naar kijken.
En dan zal hij denken: Wat een mooie dennetakjes zijn dat!" jg
0 „En wat krijg ik er dan voor?" jg
0 . Ja.' wat moest het er voor krijgen! Ze hadden niets, dat ze
0 konden weggeven! jg
jij „Je mag mijn mutsje hebben," zei 't oudste heikindje. 0
0 „Neen, dan krijg je koude oortjes, zei het dennetje
JïJ „Je mag mijn manteltje hebben," zei 't tweede. jg
JSJ „Neen, dan krijg je een koud ruggetje." jïj
jsj „Je mag mijn schoentjes hebben," zei *t derde. jij
0 „Neen, dan krijg je koude voetjes. jij
JSJ „Je mag van ons alle vier een kusje hebben," zei' t jongste jg
0 heikindje. . jsj
0 „Dat is goed!" zei het dennetje. jtj
0 En de vier heikindertjes gaven het dennetje allemaal een kusje, jij
JlJ „Breek nu maar een paar takjes af," zei *t dennetje. q
Oudste heikindje, dat sterke knuistjes had, nam een paar q
Jjjï{ dennetakjes. jij
jij «Dag dennetje, dank je wel!" riep ze jïj
JjïJ Nu konden ze hun huis niet meer zien, maar wèl in de verte
0 het bosch. Dus nu hadden ze niet meer zoo heel ver te loopen. q
0 Stevig stapten hun voetjes voort door de sneeuw. jg
jij „Ik krijg zulke koude voetjes," zei 't jongste heikindje. q
J5J „En ik zulke koude handjes," zei op één na het jongste. w
Om stil te luisteren.
0 0