0 Vooral in de lente. Dan gingen ze iederen morgen op bezoek bij
0 de vogel vrouwtjes, die zaten te broeden. Moeder paste dan op 0 het huisje, en hand aan hand gingen ze alle vogels opzoeken, 0 die ze kenden. Dat waren er in hun buurt wel vijf!
0 Achter elkaar liepen ze dan tusschen de heistruiken door.
0 Die hadden dan nog geen bloemetjes, en zagen er erg kaal en 0 donker uit.
0 Als ze bij een nestje kwamen, dat ze kenden, riepen ze: „Goeie-
0 morgen, mevrouw!”
En dan kwam er over den rand van ’t nestje een vogelkopje. 0 „Goeiemorgen, heikindertjes!”
0 „Verveelt u je vandaag erg?” vroegen ze dan.
0 „Ja, wel een beetje. Ik moet zoo stil zitten op de eitjes!”
0 „Zullen wij u een beetje gezelschap houden?”
Nu, dat vond zoo'n vogelmevrouwtje dan altijd heerlijk. Want 0 Meneer Vogel moest den heelen dag eten zoeken voor haar en 0 voor zichzelf, en die had dan geen tijd, om haar gezelschap te 0 houden.
0 En dan praatten ze over alles: over de zon en den regen, en de
0 eitjes, en over de bloemetjes, die al voor den dag kwamen.
En als ze dan weg gingen, om naar de andere vogelmevrouw-0 tjes te gaan, dan zei 't Vogelmevrouwtje: „Als mijn kindertjes 0 er zijn, mogen jullie ze komen kijken.”
0 Nou — dat deden ze graag!
0 's Zomers moesten ze de dieren en plantjes helpen.
0 Er wonen op de hei van die groote, blauwe kevers, met drie
0 horentjes op hun kop. En die kevers hielpen ze gaatjes maken 0 in den grond.
Zoo'n kever moet een heele poos met zijn pootjes graven, om een 0 gaatje te krijgen, en als de heikindertjes, maar even hun vinger 0 in het zand staken, was 't al klaar.
En als er bloemetjes waren, die zoo graag wilden, dat er een bij 0 hun honing kwam oplikken, dan behoefden ze 't maar aan de 0 heikindertjes te vragen. Die riepen dan, zoo hard als ze konden: 0 „Honing, lekkere, zoete honing!” En dan kwamen de bijen van-0 zelf.