„Lieve leeuwerik, weet je ook een huisje voor me?'
eens probeeren, of ik een nestje voor je kan bouwen? Ik kan ’twat goed!"
13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 13 0 13
1313
13
13
13
0
13
13
0
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
13
0
13
13
13
0
Moedertje lachte,
„Dat kun je toch niet!” zei ze. „We hebben een huisje noodig, dat veel grooter is dan je nestje.”
De leeuwerik zei niets. Een poosje zat hij stil te denken, en toen vloog hij ineens weg.
„Zoo straks kom ik wel terug!” riep hij naar beneden.
„Wat is dat nu?” zei Moedertje.
Ze begreep er niets van.
Maar na een poosje zag ze weer den leeuwerik, hoog, hoog, in de lucht.
Rrrts, — daar was hij op den grond.
12