WWlllliilEllJUlïlJJÜlïUSllïUilÜÜM H ;; H
Het konijntje ging op de achterpooten zitten, en keek haar 13
13 vragend aan. 13
„Weet je misschien een huisje voor ons te vinden?" vroeg 13
13 Moedertje. „We zoeken al zoo lang!" 13
13 „Een huisje?" ft Konijntje bedacht zich eens goed. 13
13 „Neen, ik weet geen huisje, maar je mag best bij mij komen 13
13 wonen, hoor! Zijn je kindertjes nogal zoet?" 13
13 Nu, de heikindertjes waren bijna altijd zoet. 13
13 „Mijn kindertjes zijn wel eens een beetje stout," zei 't ko- 13
13 nijntje, „maar dat vindt je toch niet erg, hè?" 13
13 „Neen," zei Moedertje, „dat vind ik niet erg. Maar ik geloof, 13
13 dat het toch niet gaat." 13
13 „Waarom niet?" 13
„Een konijnenholletje is onder den grond, en zoo donker. 13
13 En we houden zoo van 't zonnetje." 13
13 „Ja, dat is waar ook," zei 't konijntje. „Neen, dan weet ik iets. 0
13 Dag!" m 13
13 *t Konijntje holde weg. 13
13 «Dag konijntje, dank je wel!" riep Moedertje hem na.
13 Boven hun hoofd vloog een leeuwerik. Die zong toch zoo 0
0 mooi en zoo blij, daar boven in de lucht. 0
0 „Moedertje," zei één van de kindertjes, „vraagt u 't eens 0
0 aan den leeuwerik." 0
0 Toen klapten ze allemaal in de handen, om te maken, dat de 0
0 leeuwerik even zou luisteren. 0
0 De leeuwerik keek naar beneden, en dacht: „Wat zouden ze 0
0 willen?" 0
0 En in langzame kringen vloog hij naar beneden. 0
0 „Wel, wat is er?" vroeg hij vriendelijk. 0
0 „Lieve leeuwerik," zei Heimoedertje, „weet je ook een huisje 0
0 voor me?" 0
0 „Een huisje?" zei de leeuwerik nadenkend. „Een huisje?Neen, 0
0 ik weet er geen." 0
0 „Ik zoek al zoo lang!" zei Moedertje. 0
0 De leeuwerik kreeg medelijden met haar. 0
0 „Och, zoek je al lang? En kun je niets vinden? — Zal ik 0
0 0
000000000000000000000000000011 00