36
„Maar stout van dien me-neer, hè, va-der ? Hij had de plaat-jes ge-maakt*
En hij heeft ons niet eens één mee ge-ge-ven*”
Va-der be-greep er niets van*
„Och, dom-me jon-gen,” zei Kees* „Dat mag je toch niet zeg-gen*
Want het is toch voor va-ders ver-jaar-dag!”
Toen be-greep va-der het*
Hij nam Joop en Kees ie-der op een arm* En hij zei:
„Ik heb niets ge-hoord, hoor!”
En hij stap-te met zijn twee dom-me jongens de ka-mer door*