„Dag man/' zei moe-der*
En daar stap-te hij weer weg* Klos, klos, klos*
Lien-tje leest de krant.
Och, wat zit daar voor een ge-leer-de da-me?
Ze heeft een rim-pel in haar voor-hoofd van ge-leerd-heid*
En ze heeft een bril op*
Maar die valt tel-kens van haar neus-je af* Dat komt door-dat haar neus-je zoo klein is*
En door-dat de bril niet echt is*
Die bril heeft va-der ge-maakt van de ste-len van bla-de-ren*
Eén steel in het mid-den, op haar neus-je en voor haar oo-gen*