tjoek tjoek tjoek” en dan kwamen van alle kanten allerlei visch-jes aanzwemmen.
Net zooals wij aan het raam eten strooien voor de muschjes, zoo deed hij het voor de visschen. Alleen kleine visschen natuurlijk. De grooten mochten er niet eens bij.
Stel je voor, dat een haai daar midden tusschen die vischjes opdook om eten van den zeekoning te krijgen!
... en eens even trekken aan de mooi gekrulde staart . . ,
Een haai kon wel zelf voor zijn eten zorgen. Die eet de andere vischjes nog wel op.
En daarom had de zeekoning verboden, dat de groote visschen aan zijn zeevenster kwa-
men.
Als de visch-jes genoeg gegeten hadden, wuifden ze den koning goedendag met hun staart, en de zeekoning knikte vriendelijk terug en riep hen na: „Tot morgen.”
Dan ging hij weer naar binnen in zijn paleis om over de zee te regeeren.
Dat was een heel moeilijk werk en hij stond er heelemaal alleen voor. In de zee heb je nooit ministers. Daar moet de koning alles alleen opknappen.
Het moeilijkste voor hem was, als er storm kwam. Als het aan hem gelegen had, kwam er nooit storm. Want hij hield er