niet. En een beetje slim moet je toch wel zijn om voor kok te kunnen studeeren.
■*»>*
o
De kok, bij wien hij in de leer kwam, was veel grooter dan Jochem en nog dikker dan hij. Jochem was eigenlijk een beetje benauwd voor hem. Want als hij naar die heel groote handen keek met dien heel grooten, houten lepel erin, dan dacht hij bij zich zelf, dat het maar het beste was om dien grooten, dikken kok niet kwaad te maken.
dat het maar het beste was, om dien grooten, dikken kok niet kwaad te maken.
Hij zou het bijvoorbeeld erg vervelend vinden om met zoo’n grooten, houten lepel een pak voor zijn broek te krijgen. „Maar,” dacht hij, „als ik erg mijn best doe, dan zal het nog wel meevallen.’
Die kok werkte in de keuken van een ontzettend deftige meneer. Een graaf.
Zoo dik als de kok was, zoo mager was de graaf. En dat kwam toch echt niet, doordat de graaf te weinig te eten kreeg. Daar zorgde de dikke kok wel voor.
Maar ik geloof, dat graven altijd een beetje mager zijn.
Jochem kwam haast nooit bij den graaf binnen. Hij bleef in de keuken van het kasteel bij het groote fornuis, dat zoo gloeiend heet was en waar Jochems dik gezicht zoo vuurrood bij werd.
En bij dat groote
29