Daar loopt een meisje het paadje op, Dat achter het jongetje gaat.
Dat is omdat ze honger heeft En ’t eten op tafel staat.
Daar loopt een hondje het paadje op, Dat achter het meisje gaat.
Hij weet wel wat er zoo lekker ruikt, En waar zijn bakje staat.
Daar hipt een muschje het paadje op, Heel dapper en vlug en kordaat.
Hij weet wel, dat het meisje nooit Een dagje overslaat.
Want als het meisje binnen is,
En vóór ze aan tafel gaat,
Dan strooit ze korrels door het raam, Dat vriend’lijk openstaat.
10. Jochem, het koksmaatje.
Jochem was een heel goedige, dikke jongen, en omdat hij zoo dik was, vonden alle menschen, toen Jochem zou bedenken wat voor vak hij zou kiezen, dat hij het best geschikt was voor kok.
Als je kok bent, moet je ook wel eens van alles proeven en daar word je dan nog dikker van. En alle menschen vonden, dat het net bij Jochems gezicht paste om nog dikker te worden dan hij nu al was.
Dik was hij en goedig was hij ook, maar erg slim was hij