Toen zei de wind niets meer. Maar een oogenblik later
schrokken de wolken zich dood. Want ze hoorden opeens een heel barsche stem, net als vroeger, roepen:
„En nu is het uit. Vooruit, jongens, schiet op!’'
Ze wisten niet hoe gauw ze wel weg zouden vliegen.
De wind vroeg aan de zon:
„Is het zoo goed?”
En de zon lachte en straalde.
En de wind ging zachtjes naar zijn huis terug en bleef daar
een heele poos uitslapen.
En een paar dagen later liep het kleine meisje na schooltijd met twee kleine zusjes aan de hand in het straatje heen en weer.
Wat heerlijk warm was die zon. Hun wangetjes
hadden warempel al weer een beetje kleur.
Ze bleef het straatje op en neer loopen tot de zon naar bed ging.
„Wacht maar,” knikte de zon tegen het meisje. „Morgen kom ik weer bij jullie.”
En toen ging de zon slapen met een heel blij gevoel, omdat het nu niet meer hinderde, dat er kachels waren zonder roode buik.
9. Het rijtje.
3bl
Daar loopt een jongen het paadje op, Met stappen als van een soldaat.
Het is omdat zijn maag al jeukt En ’t uur van eten slaat.
27