dan hij, en bij den vierden schoen vond hij, dat het nu mooi geweest was.
Op school ging het net eender.
De eerste som van een rijtje was meestal goed.
De tweede ook nog.
De derde kon hij maar niet af krijgen, omdat het veel gemakkelijker was om een poosje naar buiten te kijken.
En de vierde — daar begon hij maar heelemaal niet aan.
Op een keer lazen ze op school een verhaal van kabouters, die in de huizen van de menschen gingen en stilletjes hun werk afmaakten.
Dat was nog eens wat!
Als je nou toch zoo gelukkig was, dat die kabouters in je huis kwamen en alles afmaakten wat je begon!
Want Klaas wist niet, dat de kabouters alleen maar het werk afmaakten van menschen, die het graag zelf afgemaakt hadden, maar niet konden.
Op weg naar huis moest hij er aldoor aan denken.
Sjonge, sjonge, als je toch eens zoo’n geluk had!
Hij zou het toch eens probeeren. Hij zou al het werk beginnen en niet afmaken. Eens kijken of de kabouters tegenwoordig nog ’s nachts in de huizen kwamen en het stilletjes afmaakten.
„Klaas,” zei vader, toen hij thuiskwam, „wil je even deze vijf paar schoenen naar de menschen brengen, waar ze zijn moeten? De adressen staan er bij.”
„Goed,” zei Klaas opgewekt en heel wat minder zuchtend dan anders.
Hij nam de zak met schoenen op zijn rug en ging fluitend de deur uit.
„Hij begint toch wat vlijtiger te worden,” dacht vader. „Anders maakt hij altijd bezwaren, als ik hem wat vraag, en nu ging hij toch dadelijk op stap.”
Ja, Klaas was dadelijk op stap gegaan.
Het eerste adres was nogal dicht in de buurt. Hij bezorgde er de schoenen, zei dat vader later wel om het geld kwam, en kreeg een koekje toe.
13