ten of dat oude nog niet opschiet.”
Annie begon haar tranen te drogen.
„Dus het tandje gaat niet weg, omdat het bang is voor de tandenborstel?”
„Wel nee! Jij bent toch ook niet bang, als je in bad gaat?”
Nu moet je weten, dat Annie het bad haast het heerlijkste plekje van de wereld vond. Je kon er zoo fijn in plonsen, en als je er uit kwam, voelde je je zoo heerlijk frisch. Nu, en als de tandjes het borstelen net zoo prettig vonden als zij het bad, dan zou ze in het vervolg maar eens extra stevig boenen.
„Wat moet ik nu met dit tandje?” vroeg ze. „Dat kan toch maar niet zoo scheef in mijn mond blijven.”
„Laat eens kijken,” zei moeder. En op hetzelfde oogenblik dat moeder keek, pakte ze het tandje beet.
Annie riep „au” en moeder hield een klein, wit tandje in haar hand.
Annie’s mond bloedde heusch een beetje en ze mocht haar mond spoelen tot er geen drupje bloed meer uitkwam.
Ze voelde zich geweldig groot om al dat nieuws, ,dat ze gehoord had, omdat moeder gezegd had, dat ze zoo groot werd en vooral om dat echte druppeltje bloed uit haar mond.
„Waarom moeten die tandjes er eigenlijk uit?” vroeg ze.
„Och,” zei moeder, „deze tandjes zijn nog van die kinderachtige, die een baby van twee jaar ook in zijn mond heeft, maar bij een schoolmeisje zooals jij past het niet.”
Annie voelde zich hoe langer hoe grooter worden.
Ze wou haast wel, dat alle tanden er tegelijk uit vielen.
Dan had ze niets meer met babies van twee jaar te maken.
Maar nee, het was toch beter zoo. Eerst maar afwachten of er werkelijk een nieuw tandje voor in de plaats kwam.
En ja hoor. Eer Annie een volwassen juffrouw was, had ze een heele rij nieuwe tanden in haar mond, die nooit meer los gingen zitten, die er nooit meer uitvielen en waar ze op kon borstelen zoo hard als ze wou.
Want ze had nu niets meer met babies van twee jaar te maken.