Jeanne van Schaik-Willing ontmoette Marianne voor het eerst in 1938, op de dag dat Top Naeff, die zestig was geworden, werd gehuldigd. Ze beschreef de kennismaking in 1950, in een schrijversportret voor 'Singel 262' van uitgeverij Querido. Haar indruk van Marianne sluit aan bij die van Van Praag. Jeanne keek toe terwijl Marianne toilet maakte voor het feestelijke diner en aan een stuk door sprak. 'Als een pianostemmer tipte ze de hele claviatuur van de menselijke gedachtenontwikkeling aan (...) en dat alles voltrok zich luchtig en natuurlijk, niet anders dan de wijze, waarop ze haar spelden stak in het haar. Ik raakte beduusd door dit graaien in die berg geestelijke juwelen en het resultaat was dat wij beiden, wat beschaamd, onze plaatsen aan het banket opzochten, toen het hors d'oeuvre al begon te slinken op de borden.'
Er is een notitieboek van Marianne uit 1939 bewaard gebleven. Het is dik, met een stevige kaft. Er zijn maar veertien bladzijden beschreven. Aanzetten tot verhalen, losse zinnen, tekeningetjes. Een fragment tekst met in de marge driftig neergepend: no good, no good. Op een verder lege bladzijde, in grote letters, de verzuchting: 'De woorden zijn impotent; grote dingen blijven ongezegd! Waarom zou ik nog schrijven?'
Midden tussen deze vertwijfelde notities staat een sprookje. Het is geschreven in een regelmatig, stevig handschrift, met donkerblauwe inkt. Het enige stukje tekst zonder doorhalingen.
'Er was eens een man die sprookjes bedacht. Een naar bestaan. Hij wilde altijd nieuwe bedenken, maar sprookjes moeten groeien zoals de bloemen die ook maar eens in het jaar aan de stengels verschijnen. Dus had de man altijd honger van binnen. Hij kon er niet van slapen.
Toen kwam een kleine fee en zeide: Ga maar eens met me mee naar het land waar de sprookjes vanzelf groeien. Dan zul je wel zien dat je bedenksels niet deugen. Hij ging mee. Hij liet alles in de steek, zijn papier en
74