maakte ruzie over 'de rooien' met haar zwager, een deftige deurwaarder. Volgens hem was het socialisme niets anders dan georganiseerde ontevredenheid. Zo gauw ze meerderjarig was geworden keerde ze terug naar Amsterdam.
In de zomer van 1907 kreeg ze een baan bij de dia-mantfabriek I.J. Asscher in de Tolstraat, als telefoniste en correspondente in de vreemde talen, en ze vond een kamer.
Voor het eerst alleen. En eindelijk onafhankelijk.
De firma had dat jaar een nieuw, modern gebouw geopend. In 1908 kreeg het concern van de Engelse koning Edward VII de vererende opdracht om de grootste ruwe diamant die ooit was gevonden, de Cullinan, te bewerken. Het verloop van het sensationele bewerkingspro-ces werd over de hele wereld gevolgd. Negen grote en zesennegentig kleinere diamanten werden eruit geslepen van een prachtige blauwwitte kleur, pronkstukken van de Engelse kroonjuwelen. Marianne had de ruwe steen even vast mogen houden, haar handen ondersteund door die van de gebroeders Asscher. Het succes werd uitbundig gevierd, met feesten en recepties. Schrijvers en kunstenaars werden uitgenodigd, staatshoofden en hoogwaardigheidsbekleders kregen een rondleiding door het bedrijf. Marianne was erbij en genoot.
Met haar collega's bij Asscher kon ze vurig discussiëren over het wel en wee van de sociale strijd. Ze luisterde naar pleidooien voor het zionisme, maar dat sprak haar niet aan. Internationale waarden, daar ging het om. In haar vrije tijd snuffelde ze graag in een boekhandel op het Rembrandtplein, naast Schiller, waar ze behalve literatuur theosofische werken verkochten. Op dat plein at ze vaak in een vegetarisch restaurant, dat De Veeg werd genoemd, waar veel SDAP'ers kwamen. Ze droeg losse reformkleding, gemaakt van de modieuze stoffen van het warenhuis Metz. Kennissen uit die tijd vonden haar verstandig, weetgierig, wat stil en soms heel geestig. 'Ze was een knappe jonge vrouw,
18