wat boezelaars door haar handen laten gaan. Op haar zestiende ging ze van school. Later schreef ze: 'Ik was niets meer dan een mislukte hbs-leerling die uit de derde klas de wijde wereld (of eigenlijk een benauwd confectieatelier) binnentrad.' Maar ook het atelier ging over de kop. Voor Kan zat er niets anders op dan weer vertegenwoordiger te worden. Het gezin moest omzien naar een nog eenvoudiger woning. Dat werd een van de arbeidershuisjes aan de Langeweg - nu Archimedesweg - in de Watergraafsmeer, met uitzicht op de spoorbaan. Marianne deed het huishouden en zorgde voor Jetje en Jules.
De Watergraafsmeer, toen nog een aparte gemeente, was een bolwerk van aanhangers van de socialistische voorman Domela Nieuwenhuis. Redactieleden van Het Volk woonden er, onder wie Henri Polak en Sam de Wolff, en café de Ijsbreker aan de Weesperzij was een levendig trefpunt van kopstukken uit de socialistische beweging en joodse diamantarbeiders. Van dichtbij maakte ze de grote spoorwegstaking van 1903 mee. Ze liet zich meeslepen door het revolutionaire saamhorigheidsgevoel van de stakende arbeiders. Tot dusver vijandige socialisten- en anarchistengroepen stonden als kameraden naast elkaar. 'Het was als een opwindende droom, waaruit men terugkeert, wetende dat de komende dag niet meer gelijk kan zijn aan de vorige.' Ruim dertig jaar later gaf ze er een met hartstocht geschreven verslag van in Henri van de Overkant, een roman over haar jeugd. Het aanstekelijke enthousiasme van de stakers, de keiharde machtsstrijd en de tragische afloop bescheef ze als een ooggetuige die zich intens bij de gebeurtenissen betrokken voelde.
Waarom ze socialist werd, vertelde Marianne Philips in 1950 in een interview in Het Vrije Volk. Ze was achttien en ging op een avond naar een opvoering van Op hoop van zegen van Herman Heijermans in het Grand Théâtre in de Amstelstraat. Het ellendige lot van de vissers maakte diepe indruk op haar. Na de voorstelling raakte ze in gesprek met een van de acteurs, Mari van
16