94
NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN
wijzen, dat hij — met al zijn gebreken — toch een edele ziel had!
Tot zoover zij, die verdedigen, dat Gourgoud door Napoleon met een zending belast was en dat men daaraan zijn vreemde en tegenstrijdige doen en laten moet toeschrijven; dat men daarin de oorzaak moet zoeken van zijn schijnbaar harteloos optreden, van het schijnbaar verraad tegenover den Keizer, aan wien hij alles te danken had!
Men zou uit dit alles kunnen gelooven, dat er inderdaad een missie bestaan heeft; dat Gourgaud wel degelijk met een opdracht, hem door Napoleon gegeven, naar Europa is vertrokken, ware het niet, dat een nauwkeurige vergelijking der data en een diepere studie van de feiten en gebeurtenissen zouden bewijzen, dat het gedrag van Gourgaud niet het gevolg van een zending is geweest, die hij onhandig heeft uitgevoerd, maar aan andere drijf-veeren moet worden toegeschreven. Die zending is een legende, door de Montholon uitgedacht, uit beweegredenen, die op het oogenblik nog niet alle duidelijk zijn. Er heeft nooit een zending bestaan!
Vóór het jaar 1846 toch, vindt men nergens iets van een zending vermeld, noch door Gourgoud zelf, noch door iemand anders. Toen Walter Scott in 1827 zijn werk in het licht gaf „The life of Napoleon”, dat in hetzelfde jaar onder den titel „Vie de Napoléon Bonaparte, empereur des Franpais” in het Fransch werd vertaald, vond men daarin — volgens de officieele rapporten van Hudson Lowe, van den commissaris van Oostenrijk en van M. Goulburn — de houding vermeld, die Gourgoud eerst op St. Helena en later in Londen tegen den Keizer had aangenomen. Gourgaud antwoordde in hetzelfde jaar met een soort open brief, waarin hij tegensprak iets te hebben bedreven, wat zijn eer te na kwam. En toen Walter Scott een copie der verschillende officieele stukken in het licht gaf, waarin de gesprekken van Gourgaud met bovengenoemde personen waren weergegeven, trachtte Gourgaud deze bewijzen te ontzenuwen, door te beweren, dat hij niet geweten had, dat er zulk een waarde zou worden gehecht aan woorden, die hij maar losweg had gesproken; dat hij de gesprekken, die hij gehouden had, nooit als zoo belangrijk had beschouwd en dat het meerendeel van wat Walter Scott vermeldde, zóó kinderachtig en kleingeestig was, dat hij — zonder voor zijn goeden naam te vreezen — zelfs nu nog niet alleen zou durven bekennen, dat zij van hem afkomstig zijn, doch ze zelfs nu nog