NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN 71
zij er op aandrong, dat Napoleon gastvrijheid aan Engeland zou vragen, ten volle van de eerlijkheid en de loyaliteit van Engeland overtuigd, terwijl het niet in haar opkwam — de invloed van haar Engelsche afkomst, die van haar Engelsche opvoeding en wat zij bij haar Engelsche familie daaromtrent had geleerd en ondervonden, waren daarvan de voornaamste oorzaken — dat de Engelsche regeering ooit zou kunnen handelen, als zij gedaan heeft. Waarschijnlijk was bij haar ook een onbewust verlangen in het spel, om in Engeland te willen wonen. Toen dan ook aan boord van de Bellerophon het bericht kwam waarin St. Helena genoemd werd, kreeg zij zulk een geweldigen schok, zoowel waar het haar verwachtingen betrof, die zij had gekoesterd, als door het plotseling waarschuwend voorvoelen van het bestaan, dat zij daar zou moeten doorsleepen, zij, voor wie luxe, afwisseling; afleiding en omgang met menschen van haar stand een levensbehoefte waren, dat zij bijna haar bezinning verloor. Zij stoof plotseling, zonder belet te vragen, de kamer van den Keizer binnen, maakte een geweldige scène om te bezweren, dat haar man toch niet naar St. Helena zou vertrekken, smeekte, onder een vloed van tranen, den Keizer, dat hij Bertrand zou verbieden mee te gaan en haastte weer weg met het voornemen om in zee te springen, waarin zij werd verhinderd door Mad. de Montholon, die haar bij een been en door een paar matrozen, die haar bij haar armen vast hielden. Eindelijk gaf zij toe om mee te gaan, nadat zij Bertrand door allerlei middelen — zij liet het niet bij tranen, smeken en klagen, maar nam ook haar toevlucht tot scheldwoorden, waarbij zij nogal grof kon zijn (ten minste, wanneer men het bericht van Gourgaud op dat punt mag gelooven) — de belofte had afgeperst niet langer dan een jaar op St. Helena te zullen blijven.
Toen Bertrard later, door allerlei omstandigheden, die belofte niet kon of wilde gestand doen, hield zij niet op hem het leven bijna ondragelijk te maken door er telkens op terug te komen, dat zij zich door zijn schuld ongelukkig voelde; dat hij oorzaak was waardoor zij niemand had om mee om te gaan; dat zij door zijn koppigheid ziek bleef, wijl zij verhinderd was goede geneeskundige hulp voor haar lijden te vinden en een badkuur te doen, die zij noodig had en door er op aan te dringen, dat hij den Keizer alleen zou laten. Tot verontschuldiging van Mme Bertrand moet worden opgemerkt, dat alles bij droeg om haar het verblijf zoo onaangenaam mogelijk te maken. De