70
NAPOLEONS LAATSTE LEVENSJAREN
benoeming tot gouverneur van Illyrië en later tot die van grand maréchal, die hem tot de „grands dignitaires” deden stijgen.
Vooral als echtgenoote van den gouverneur van Illyrië kon zij haar neiging tot het leiden van een luxe-leven bot vieren. Zij was eén mooie vrouw, door haar slank en buigzaam-bewegend lichaam, met haar sierlijke gebaren, een vorstelijke verschijning, waardoor zij — en mede door haar lust, waaraan zij ruimschoots toegaf, en haar talent om feestelijkheden van allerlei aard te bedenken en te doen slagen — in den kring, die zich gedurende haar verblijf rond haar bewoog en die haar hofhouding vormde, een grooten opgang maakte. Door dat pleizier-leven lette zij al minder en minder op haar gezondheid, met dat gevolg, dat zij, telkens zwanger, ook telkens een miskraam kreeg, waaraan zij later, op St.-Helena bleef lijden, zoodat zij ziekend en sukkelend haar dagen doorbracht, wat niet weinig op haar eigen stemming en haar gemoeds-toestand, tijdens haar verblijt daar, en op dien van haar man drukte. Zij bezat, niettegenstaande haar oppervlakkig, wispelturig karakter, een eigenaardig gevoel van trouw en aanhankelijkheid, waardoor zij zich verplicht achtte er in toe te stemmen, Napoleon naar Elba te volgen — waarbij kwam, dat zij langzamerhand te veel van haar man was gaan houden, om hem te kunnnen missen — maar meende daarbij, dat zij — wanneer zij zich daarvoor een jaar zou hebben opgeofferd — ruimschoots vergoed zou hebben, wat de Keizer voor haar en voor Bertrand had gedaan! Geschiktheid om aan het hof te leven — wat zij op Elba verplicht was — miste zij absoluut, ten gevolge van haar onnauwkeurigheid en van haar nonchalance. Deze waren dan ook oorzaak, dat zij — gedurende haar verblijf op Elba — zich herhaaldelijk aanmerkingen van den Keizer op den hals haalde, wijl zij steeds en voortdurend te laat aan tafel kwam, den Keizer liet wachten en meer dergelijke fouten tegen de etikette beging. Zij trok zich dan ook meer en meer uit de omgeving van den Keizer terug en ging op het laatst — onder voorwendsel, dat haar slechte gezondheid haar dit belette — niet meer uit. Toch betrok zij weer gedurende de „Cent Jours” haar vertrekken in de Tuileriën, maar zonder opgewektheid en met vrees voor de dreiging der toekomst, die haar door Bertrand — wiens vertrouwen op de goede gevolgen, welke de gebeurtenissen konden hebben, zeer weinig was — werd ingegeven.
Na Waterloo vergezelde zij haar man naar Rochefort, waar