XVIII VOORREDE
Smolensk, Ney verloren waande — vier dagen te Orcha, met gevaar van zijn leven, op dezen wachten bleef en bij de tijding, dat Ney in aantocht was, van vreugde opsprong en uitriep: „j’aurais donné trois cents millions de mon trésor pour racheter la perte d’un tel homme”; was het dezelfde man, hij die — sprekend over den dood van den Duc d’ Enghien — tot Gourgaud zeide: „qu’est ce qu’un homme après tout?” en die, toen op een wandelrit op St. Helena zijn chasseur Ali met zijn paard in een moeras was gezakt, telkens en telkens — zelfs nadat man en paard weer op den vasten grond waren geholpen, maar achter waren gebleven — ongerust over dit uitblijven, naar hem informeerde en niet eer gerust was, vóór hij hem gezond en wel te Longwood terug vond; was hij éénzelfde persoon, hij die strikt eerlijk en betrouwbaar was — iets wat zelfs zijn vijanden van hem erkennen — die een onoverwinnelijke afkeer had tegen valschheid, die zich, bijvoorbeeld in sterk afkeurende woorden uitliet over het gedrag van Ney, omdat deze zijn woord had gebroken, al was hem dit dan ook ten goede gekomen, en over het verraad, waarvan Pichegru het slachtoffer was geworden, al was dit verraad ook in zijn voordeel geweest, en hij, die er niet tegen opzag om — wanneer hij trik trak, reversie, of vingt et un speelde — te tricheeren, om een paar Louis d’or te winnen, al gaf hij het gewonnen geld dan ook met royale hand terug; was het dezelfde persoon, hij die met nooit berekenende largesse het geld uit zijn cassette privée rond zich strooide, die indertijd, toen Frankrijk het noodig had, vier honderd millioen uit zijn privé bezit eenvoudig aan het land gaf en die tevens als een klein burgermannetje de rekeningen van zijn huishouding napluisde en aanmerking maakte, wanneer er te veel van dit of van dat artikel werd gebruikt en aandrong, dat op sommige dingen moest bezuinigd worden; is dat de man geweest, voor wien heel Europa beefde, voor wien iedereen trilde, wanneer hij, om zoo te zeggen, slechts even zijn wenkbrauwen fronsde, omdat hij over iets ontevreden was en hij die zich de plagerijen van de dochters van Balcombe lachend liet welgevallen, er niet boos om werd, wanneer zij hem door hun hond van boven tot onder lieten nat schudden, en er niets van zeide, wanneer zij hem, onder het brieven schrijven gesmolten lak op zijn vingers lieten storten, zijn papieren in de war maakten of er mee aan den loop gingen; was het een en dezelfde persoon, hij die zich in zijn eigenaardige stugheid ver van iedereen ver-