76 STILLE UREN.
baren hemel. En hij schreed weer voort, uren achtereen, moeielijk-loopend een eenzamen gang, met de vaag-voelende duistering schuin-naast hem van den zwijgend somberenden mensch die hem voortdwong, angstig, gestadig voort naar den altijd-wijkenden gezichteinder.
Hij liep plotseling in een vreemd-gekende stad, tusschen het roezig bewegen van menschen, onverschillig luidend langs zijn gaan, door straten die hij vaag herinnerde van jaren geleden, met een dof-voelend leed dat in hem was en dat onduidelijk tot zijn bewustzijn weende. Langs straten ging hij, nu eens tusschen het langs-woelen van menschen, dan weer stappend in de angstige leegte van een ongekenden weg, met een zéker vooruitweten waarheen hij liep, onbewust hoe lang hij heen was van de wijde vlakte waarvan de herinnering in hem wonderde, alsof het jaren was geleden. En op eens stond hij voor zijn huis, het huis waarin hij met haar gewoond had, duidelijk herinnerend in de veranderd-ongekende omgeving. Toen scherpte het plotseling in zijn bewustzijn dat zij er niet meer was, dat hij haar had zien heengaan over de wijde, zonloos-gouden