STILLE UREN. 67
dag die komen zou met de ruw-streepende hardheid van het leven. Het was alles zooals het jaren vroeger was geweest, alles was nog hetzelfde, de nachtstilte, de nazang van klanken die hij de laatste uren had hooren klagen door zijn hoofd, de nabeelding der kleur-lichtende illusie die gedroomd had voor zijn oogen, alles was als vroeger — alleen zij was van hem heengegaan, hem hulpeloos tegen de wijde vreemdheid van allen rondom teruglatend, in de angstige meeleving met menschen met wie hij moest verder gaan zonder steun, zonder troosting in de eindelooze grijsheid der dagen.
Even bleef hij rusten op de brug, die plat-breed strekte, hoog tusschen de twee kaden. De regen had opgehouden. Boven hem begon de hemel uit te helderen onder de wijking der wolken, breede, lichtende kloven scheurend in de dicht-grijze dekking die luidloos voortschoof op het week-wijdend welven van den wind. Langzaam, gestadig heenpersend de grauw-lichtgezoomde wolk-randen, ruimden de lichtwegen grooter uit, helderend een wijde spanning van zwijg-kalmende blauwheid, waartegen de sterren vast, schitter-