STILLE UREN. 53
hooren waarschuwen dat hij oud was geworden, dat een ander geslacht deed wat hij vroeger had gedaan, dat een groot brok van zijn bestaan was afgeleefd.
Zoo was zijn leven gegaan. Het was hem geweest of hij voortdurend liep onder een vaag deinen van onduidelijk leed, of er iets onzegbaars droefde door zijn bestaan dat hem liet voortslappen dag na dag, iets dat steeds wijder wegschoof het mooie dat hij gewacht had. Langzaam voelde hij zijn inwendig denken veranderen, hij voelde dat hij meer en meer heenbitterde in een cynieke wrangheid voor alles wat hij mooi had gepeinsd in vroeger tijd, of hij onmerkbaar wegdrabde in een moewe onverschilligheid.
En toen had hij zijn vrouw ontmoet, een kind nog in de fijn-teere tengering van haar lichaam.
Lang vóór zijn trouwen had hij haar gekend, zij was naast hem groot-gegroeid, onbewust den mooi-zachten invloed dien zij liefde in zijn voelen. Nooit had hij anders aan haar gedacht dan aan een teer-goede vriendin, die telkens weerkwam in zijn dagen, wanneer hij ging onder de somber-neigende, dof-drukkende zwaarte van zijn moeilijke