42 STILLE UREN.
zijn oogen duisterden, was hij blijven zitten luisteren naar den weeken weemoed, dien hij hooger en hooger hoorde droeven in zijn binnenste.
Achter hem, duister geschoven in de wijde sombering van dof-dompend leed, nevelde zijn jeugd, een lange, mat-lichtlooze rijing van egale dagen, waarin hier en daar een kleine helderheid kleurde. Een onduidelijke, weggewischte tijd, zonder jaren, zonder herinnering van dagen, een schemerend navoelen van zijn stemmingen, waarin maar weinige uren waren die zonnend uitstonden buiten de grijsheid van zijn voelen. De jaren waren over hem heengegaan, een smartrijende leegte van zijn ziel, waarin dieper en dieper de behoefte opwaakte naar iemand, die hij kon liefhebben , een onduidelijk omlijnd verlangen naar iets heel mooi s, dat zijn eenzaam bestaan zou lichten met teer-helderende kleur, iets dat de vage leegte zou vullen, die diep in zijn binnenste huilde en die hem dagen na dagen liet wachten op het ongewetene, dat eens zou komen, dat zijn leven zou troosten met een altijd-blijvende steuning van zacht geluk. En ver in de groot-wording van zijn man-zijn, peinsde hij naar de liefde van een vrouw,