STILLE UREN. 39
Hij begon weer te leven als vóór zijn trouwen, regelmatig, eentonig, eiken dag hetzelfde.
Hij ging ’s morgens het huis uit, werkte den geheelen dag strak door om niet de werkelijkheid van zijn leven te voelen, hij kwam ’s avonds weer t’huis en bleef op zijn kamer, waar hij probeerde te werken om zijn gedachten heen te dringen uit de vloeiing van zacht-snikkende herinnering, die luidloos neerweende in de week-omzwijgende dekking van het licht. Maar telkens schrok een geluid, een klank die van verre opluidde van de straat, een geur die plotseling schoof door de egale kleuring der uren, een onverwacht opstaren van woorden uit zijn boek, hem uit zijn moedwillig weg-zijn en hij bleef beweegloos zitten peinzen naar den voorbijen tijd, de vier jaren, die voor hem waren als een zacht-stille droom, een vaag-geziene lichting van onwaar leven.
In de langzame gelijkschommeling van zijn dagen, was het verlangen hooggelicht, weer te leven in de voeling van veiligheid van een eigen huis, gescheiden uit de onverschilligheid van menschen, alléén in den weggevreemden gang van jaren-ge-wende gewoonten. En hij was verhuisd, terug-