34 STILLE UREN.
dag, een dof-pijnende schrijning, dat eens een groote smart gesomberd had op zijn leven.
En misschien zou er een dag komen, dat ook die herinnering zou weg zijn en dat een andere vrouw zou meeleven in zijn bestaan. Dan zou hij gaan tot’t einde in een opnieuwing van zijn vreugd, in een kleurende lichtheid van zijn tweede leven en zij zou alleen blijven, heenvergeten achter de grijze dekking der jaren, alleen, altijd sluimerend dien wijd-kalmen slaap, zooals hij haar had zien liggen den laatsten avond van haar leven. En niemand zou meer weten, dat zij eenmaal was geweest in den groot-wisselenden rondgang der menschen, ze zou weg zijn, weg voor altijd.
Hij bleef staren in de fulpen duisternis, die roerloos opstond over zijn neerliggen, en luidloos huilend de tranen, die vochtten in zijn oogen, sneller en sneller glijdend naar omlaag, zuchtte hij zacht de groote misère van zijn leven uit.