32 STILLE UREN.
dat ze na korten tijd zou weg zijn uit zijn bestaan, dat hij nooit meer ’t groote geluk zou voelen van dat eerste uur.
In de zacht fulpen duisternis van de kamer hoorde hij langzaam klagen de droeve werkelijkheid, dat ze weg was. Hier, waar hij zoo lange uren had geleefd in pijnende smart, waar zijn bestaan week aan week, dag aan dag, was heengesleten tot een wazige, kleurlooze grijsheid, hier voelde hij scherp schrijnen de groote wanhoop van haar dood zijn. En lichteloos klankend, huilde ’t voor hem op, dat ’t waar was, dat ’t niet een mistige droom was geweest waarin hij geleefd had, dat hij ’t zelf was, die had gezeten aan haar doodsbed, die ge-loopen had achter haar heengaan, die terug was in zijn eenzaam huis, alleen, zonder één mooie kleur in zijn bestaan.
Hij had haar weggebracht, buiten, en had haar alleen gelaten in de suizende stilte der eenzame velden, alleen in den donkeren, koelen grond waarin zij beweegloos lag, rechtuit met haar mat-doffe oogen slapend boven de bloemen, die hij op haar had neergestrooid.
De dag was eindelijk geweest, de groote, onaf-