STILLE UREN. 25
had hij geluisterd haar zilverend spreken rond zijn hoofd, maar ’t was hem geweest of het klanken van haar stem doffer moeide, of haar handen weeker streelden langs de zijnen. En toen hij opkeek had hij gezien hoe luidloos de tranen gleden uit haar oogen, hoe zij moeilijk inhield achter haar voortzeggende lippen het snikken uit haar keel en hij had liggen huilen, met zijn gezicht nêergebogen in haar schoot, de groote ellende die hij haar voelde hebben, de diepe smart die hij zag groeven om haar mond.
Nu, in zijn alleen zitten, was ’t hem of hij haar treurend klanken weer hoorde, duidelijk als was zij nog naast hem, of hij nog voelde de lichte aanraking van haar hand. En hij probeerde weer te voelen als vroegere avonden; diep in zijn denken zocht hij de teere stemming terug die in hem getrild had; zacht, voor zich heen, sprak hij de klank van haar zeggen zooals hij die ver in zijn herinnering weer hoorde.
Maar die laatste avond stond scherp op, de laatste stemklank van haar navrante zeggen zooals die hem was bijgebleven van verleden jaar, telkens door zijn herinneren boorde dat smartend