20 STILLE UREN.
in de oud gekende omgeving, moeilijk zijn denken los dringend uit de rijing van beelden waarin hij al dien tijd was geweest. En een drangende behoefte om te weten dat ’t alles was gebeurd, te weten dat zij er niet meer was, sneed door zijn hoofd, een wanhopige lust zijn voelen pijn te doen, te werkelijken de nieuw-gewaakte beroerdheid van zijn smart, te zoeken in de levenloosheid van zijn huis, haar dood zijn, haar weg zijn voor altijd.
En hij ging de kamer uit, voorzichtig loopend in de matsuizende dofheid die lood dreef op de gangen, een grijs-donkere stilte waarin zacht de geluiden zwegen, luidloos en zonder kleur.
De kamer waarin zij ’t laatst was geweest. Nog hing een scherp-heldere geur van nieuw hout onder de lage zoldering, waartusschen week deinde de wolking van welkende bloemen en weglevend groen. Midden tusschen de meubelen, die tegen den muur waren heengeschoven, ruimde de groote leegte van den vloer onder de gaskroon, onfrisch beloopen van drukkende voetstappen, ’t Was een vreemd vertrek voor zijne oogen, ongekend in de omgeving die hij terug zocht in zijn peinzen zooals hij haar de laatste dagen had gezien met de groote zwartheid in ’t