12 STILLE UREN.
angstig wijdend bij eiken adem-trek. Toen de benauwdheid was bedaard had hij haar teruggesteund, zacht haar vragend dat zij zou gaan slapen. Ze had zijn hand gepakt en had hem gevleid haar wakker te roepen en hij had moeten beloven naast haar te blijven en haar te wekken omdat zij bang was heen te leven onbewust, zonder iemand die haar zou vasthouden en haar kon terugwakkeren uit haar doodslaap. Hij was naast haar bed gaan zitten en had zijn arm geschoven onder den hare, voorzichtig strijkend met zijn hand een droomende rythmus in haar moewe liggen.
Maar na dat uur had hij de herinnering niet meer kunnen heenduwen uit zijn denken van haar oogen, haar wijd-groote oogen, vochtig van benauwde angst met een snikkend-smeekende uitdrukking, wanhopig van eindeloos wee.
En langzaam was zij heengeleefd, eiken dag minder voelend de krachten van haar moewe lichaam, beweegloos liggend lange uren met haar oogen dicht, kort-mompelend een vaag antwoord wanneer hij haar iets vroeg. Alleen zocht zij nog zijn hand die zij vastklemde in de hare, tijden