4 STILLE UREN.
had gekregen, ’t Was een vage moedeloosheid geweest die hij plotseling had gevoeld, een onzegbaar vermoeden van iets dat zou knauwen in in hun geluk, een angstige dreiging in de klanken van het woord dat hij herhaalde zonder begrijpen: een hartkwaal, een hartkwaal.
Zij was gezonder geworden, opsterkend onder *t zachte licht van een zon-zangend voorjaar, dagen achtereen zittend in den tuin, ademend de geurende wolking van het jonge, licht-groenend leven om haar heen.
Op een middag zat hij naast haar in het prieel. Een warme lente-middag met een zacht-gedekte lucht waarlangs een teer wit licht droomde; een week-loome lauwheid; die beweegloos stil nêer-stond over den tuin waarin van heel ver’t zingen van een troepje werklui vloeide met weemoedig buigend geluid. Zwijgend hadden zij langen tijd naast elkaar gezeten. Hij had zijn hoofd nêer-gebogen naar haar heen en had geleund tegen haar borst, denkeloos mêebewegend met de langzame op-en-nêerhijging van haar ademen. Op eens was ’t hem of hij wakker schrok, helder wakker met een angstig-wonderend gevoel voor wat hij