onder de aandekkende schemering van dunnen nevel, luidloos voortschuivend langs het blauw en de wolken waren weer dichter gelaagd onder het licht, moeilijk-drijvend van los-gehouden vocht.
Lui-soezend zat ik onder het voorschuinend dak, denkeloos luisterend naar de zacht-suizende geluiden die rondom weefden. Mijn vacantie was bijna voorbij, over eenige dagen zou ik weer terug zijn in mijn werk, in de broei-smerige straten van de stad, tusschen de hoog-harde onverschilligheid der huizen en zou ’t maanden duren voor ik weer zou loopen onder de lief-innigende troosting van goedig-oude boomen, in zonnewarmte en geur van hooi-drogend gras. Onder de droom-wevende neerrusting van den avond, droefde een weeke weening in me omhoog, een lijnloos, vaag verlangen niet meer van hier te behoeven weg te gaan en te mogen blijven lange jaren achtereen buiten den pijn-ruwenden omgang van menschen, ver alleen in de zachtkalmende omleving van buitenstilte en hoog-zuiverende lucht. En de avond stond roerloos voort, een ruime duis-tering van heenluidende schemering, langzaam meer en meer dekkend over de aarde de fulpen lichteloos-heid van den nacht.
Achter in het huis dofden zacht-aanschuivend voetstappen door den gang. En opwendend mijn hoofd, zag ik den ouden doctor, die den vorigen dag was hier gekomen, in de deur staan, ’s Morgens had ik hem even gesproken, een paar korte woorden met hem zeggend toen wij elkaar in den tuin ontmoetten en daarna was hij den heelen dag weg geweest. Hij
93