Zij was een andere geworden, vreemd voor hem opkomend uit de onbekendheid der tijden, die waren weggesneden in hun gescheiden leven. Alleen herkende hij een vage herinnering, heel ver voorschemerend achter de langsaam-overgelaagde verandering van haar gezicht. En plotseling duidelijkte het voor hem dat alles was veranderd.
Uit de vreemdheid van den tuin scherpte het oud-vervallene naar zijn oogen; de dun-begroende grasperken waarin droog de bloemstruiken kaalden, lagen dor-grijs, wezenloos in de ombuiging der ongelijk-zandige paden; de grauw-doffende wanden van de veranda klaagden verweloos in het licht met de warreling van hangend groen waarin de streeping van kale takken reeg, dungevlekt met het oude geel van doode bladen; de molm-grauwende latting van het hek vaalde troosteloos ineenzakkend met de ongel ij k-brekende hanging der spijlen, waarlangs een dun-vretende moslaag groende.
Hij probeerde alles weer te zien, zooals hij het ’s ochtends had gedacht, zooals het voor zijn oogen had gestaan toen hij hier kwam, maar de werkelijkheid matte telkens in hem neer, moe-nuchterend de onwaarheid van zijn illusies. En achteroverleunend zijn hoofd tegen de ruwe hardheid van den muur, bleef hij beweegloos zitten, star-kijkend naar de rustige neerligging van den tuin, waarvan de kleuren zachtjes dofden onder de vochtwazing der tranen die luidloos in zijn oogen schrijnden.
Toen, zachtjes sprekend met een ingestrakte trilling van haar stem, begon zij te praten, de woorden
86