Desillusie.
heengegaan. En plotseling stond de dreiging in zijn denken, dat hij voor niets zou zijn gekomen, dat hij een vreemde zou zien, hard-brekend met haar anders-bewegend lichaam in de teer-verlangende stemming waarin hij de laatste dagen had geleefd,
Zacht-schuivend in het zandpad achter in den tuin, dofden voetstappen naar zijn luisteren. Hij zag haar. Opkomend uit de helle zonnelichting buiten het hek, stond zij even beweegloos, verwonderd ziende naar zijn zitten.
’t Was plotseling of hij weer jaren terug was, of de herinnering van den eersten ochtend werkelijk opbeeldde voor zijn zien, onveranderd in het niet-verwachtte van het eerste oogenblik. Maar toen zij naderde, zag hij hoe de voorbije jaren haar hadden geanderd. Zij was voller gegroeid, de slanke dunning van haar lichaam was zwaarder uitgerond, de fijn-tengere blankheid van haar gezicht was heengeforscht onder de dekking van een zon-gebruinde kleur, haar ros-lichtend haar was ingedund tot een groezeling van wit-doorschemerende grijsheid. Toen zij langs hem ging, bleef zij staan, kortstuitend in haar loopen. En terwijl een plotselinge roodheid hooggolfde naar haar gezicht, kwam zij naar hem toe, voorzichtig vragend of zij hem herkend had.
Zij was naast hem gaan zitten. Geleidelijk, na de eerste momenten van vreemd-leegende verlegenheid, waarin hun vragen kort braken, zeide hij haar alles wat hij in de jaren van zijn wegzijn had geleefd, zijn eenzaam loopen door de dagen, het plotseling hoogzwepend verlangen alles weer te zien waar
84