Het forsthaus stond in de week-rustige schaduwing der boomen, met dezelfde helderheid der witgestreken muren, zooals hij het jaren geleden had verlaten. De zwaar-bruine deur donkerde wijd-open-gehoekt naar den duister-schemerenden gang, met voor het huis de brokkelig-uitgesleten stoeptreden ongelijk-hoogend boven elkaar. Alleen de donkere klimop-bladen kartelden in dichter glanzing langs de vensters, langzaam
I
voortgestuwd door de voorbije zomertijden tot een breed-uitwarrelende druiping van rustig-dekkend groen.
Hij ging langzaam-stappend den tuin in, naar de veranda. Ook daar was alles hetzelfde gebleven; alleen een onzegbare vreemdheid hing over de omgeving, een onduidelijk veranderd-zijn, zonder scherp-lijnend beelden. De oude boomen stamden nog hoog-knoestig boven de paden, de perken lagen plat-groenend in den zonglans met dezelfde kleurstippeling der bloemen boven de grijze droogte van den grond. Maar het was hem of alles kleiner ineenstond voor zijn zien, of alles anders lichtte dan zooals hij het gedroomd had in de illusie van jaren heenzijn.
Het meisje had hem zijn eten gebracht en hij bleef weer alleen, luisterend naar de weeke mompeling van geluid die hij achter zich in huis hoorde. Nu pas, in de werkelijking van zijn neerzitten op de oude plaats, voelde hij de angst in zich opslaan, dat er andere menschen zouden wonen. In de steeds weer-beeldende herinnering waarin hij door de voorbije jaren had geleefd, had hij altijd gevoeld alsof alles zou blijven zooals hij het dacht en had hij nooit de mogelijkheid voor zich gezet dat zij zou zijn
83