hij weggegaan, ongeduldig jachtend om alles weer te zien.
Ver tusschen de grijze schaduwing der stammen begon het glanzend groen der wei-vlakten helder te lichten uit de bruinmatte geeling van den grond. Het bosch stond kort neer, naar de breede grijs-kluiting van den weg, waarin de diepe wegensporen lang, schuin-bochtend gaapten, roerloos neergelegd in het drooge zand. Aan de overzijde leegde de wijde grasvlakte onder het hitte-trillende licht, met een ruimbuigende snijding lijnend tegen den opstand der donker-klompende boomen in de verte. Beweegloos, kortstralend, schitterde de zon een wit-plekkende schroeiing tegen het dunne blauw van de lucht, een laaiende duizeling van hel-slaande lichtheid koepelend over het grasveld, waarop kort-glanzend de bloem-kleuren stippelden, ineenwisschend naar het einde tot een dun-uitweekende tint. Zacht aansuizend van ver, streek telkens de geur-luwende warming van dunne windzuchten over de vlakte, heen-ritselend naar de kruinen der boomen waarin ze teer, even ruischend weglosden.
Strak plotseling neergezet, bleef hij staan. Het was het oude visioen van vroeger, de weer-werkelijking van wat hij zoo dikwijls in zijn denken had gezien. Schuin-links aan de overzijde van het veld, klein-inefengescherpt met de hel-witte vlekking der muren waarboven het leien dak donker glansde, klompte het forsthaus, kort-alleen tegen de achterhooging van het donker-uitbreedend bosch. Naast de dof-grauwende matheid van het hek dat langs den kleinbegroeiden
79