Desillusie.
kort-scherpend berouw in hem snijden, dat hij zóó veranderd was; maar met een koud-T^illende hardheid dwong hij zich weer naar de gewoonheid van zijn leven, bitter spotlachend de woorden die hij zoo dikwijls van zijn vader gehoord had. En langzamerhand was hij onverschillig geworden, onverschillig voor zijn diepe eigen ik, onverschillig voor zijn leven, onverschillig voor den kleurloos-leegen gang van zijn gelijk bestaan. En geleidelijk was ook de weervoeling van de mooi-geleefde dagen van zijn jeugd uit hem heengesleten.
Toen zijn moeder ook was gestorven, was hij blijven voortslepen denzelfden gang, zonder smart en zonder vreugde in de tijdelooze voorbijlooming der dagen.
Nu, terwijl hij voor zaken op reis was, had op eens een vreemd-dwingend verlangen in hem hoog-gewarmd naar de omgeving waarin hij een korten tijd van zijn jeugd was gelukkig geweest. In de door-moeiing van zijn leven buiten zijn sleur, in vreemde steden, tusschen menschen die hij niet kende en die onverschillig langs hem gingen, in de lange uren ’s avonds dat hij alleen was, in de werkelooze dag-uren die hij eenzaam door de onbekende straten slenterde, had hij een lang-vergeten-gevoel van verlatenheid voelen angsten in zijn borst, dat geleidelijk, langzaam hooger en hooger had geklaagd tot een vreemd-herinnerend verlangen om ver heen te zijn uit stadsgeluid en menschen en alleen te loopen in de wijde stilte der bosschen, onder de wijde zegening van breed-strekkend takkengroen. En op eens toegevend aan de begeerte die in hem opheftigde was
78