diep-donkerende wijdheid van den breeder-strekkenden weg. Hoog boven den bruingeelen grond schuinden de takken der dikke boomen in elkaar, een koepelende buiging welvend tusschen de dicht-ineenschaduwende schemering aan beide zijden. De wind was weggebleven op de wijde ruimte die nu achter hem hel lichtte tegen de weeke kleurdekking van den weg. Onder het hout stond een koelluchtende warmte, waarin het geuren der droog-geele bladen teer, dun-zwevend dreef, even doorgedonkerd door de dof-matte grijsheid van vocht-riekenden mosgrond. In de wijd-droomende stilte, scheerde het schuifelen van zijn voeten door de dorre bladen een zacht-rhytmend geluid, waarop zijn denken weer terugdreef naar vroeger tijden.
De droeve jaren waren over hem heengedruild zonder dat een herinnering in den grijzen nevel kleurde, zonder verandering, eentoonig, leeg. Zijn voelen was meer en meer ingedroogd naar het dag aan dag doen van zijn werk. In de langsaam wijder-klovende vervreemding van zijn huisgezin had hij alleen vooruitgezien naar het oogenblik dat misschien in zijn leven zou helderen, den dag dat hij klaar zou zijn en op eigen beenen zou kunnen staan, vrij van den dwang van zijn vader. En hij had gewerkt, zijn diepe voelen wegdringend wanneer het soms plotseling opsloeg in zijn binnenste, alleen levend in de werkelijkheid van het oogenblik, zonder afwisseling in de dorre egaalheid van zijn dagen. Hij herinnerde zich uren dat hij zijn denken niet op zijn werk kon dwingen, dagen van zomerzon en bleek-blauwe luchten, met
76