oogen, droom-peinzend onder de ros-gouden wolking van haar moeilijk-wrongend haar.
De eerste weken die hij er had geleefd, waren voorbij geleegd in een moewe neerligging van zijn lichaam. Daarna was het hem geweest of geleidelijk een benauwde drukking van zijn hoofd wegluchtte, of een lichtende helderheid langsaam in zijn denken ruimde nu hij de dwingende stroefheid van zijn vader niet meer naast hem voelde en de obsessie van zijn eiken dag weerwachtend werk heen was. In het rustige, egaal-kleinende huishouden waar zij de eenige gasten waren, leefden zij met de menschen mee, in een ongemerkt intiemer-wordenden omgang. Dikwijls ’s middags wanneer hij in den tuin languit lag op zijn stoel, moe, gedachteloos starend naar de blauwe lucht, waarlangs de teer-wattende zomerwolkjes dreven in het zonlicht, nu en dan een kort woord sprekend met zijn moeder, kwamen de vrouw en de dochter bij hen zitten met haar werk. In het slepend spreken der stemmen boven zijn hoofd, waarin lange zwijgingen telkens stilden, droomde dan de middag zachtjes voort naar den luidloos neerstillenden avond, terwijl de schaduwen dichter weekten onder de hooge boomen, waarvan de kruinen goud-lichtten in den laat-war-menden zonneglans.
Hij was sterker geworden en zijn moeheid was van hem heengeweken. Eiken dag ging hij nu wandelen, uren dwalend langs de ongeweten bosch-wegen. In de eerste tijden was zijn moeder met hem meegegaan, maar daarna was zij t’huis gebleven en ging hij alleen. Wanneer hij dan ver weg was van
72