buiten de neer-stillende stadsgeluiden, die over de eenzame daken nevelden. Dan kon hij tijden blijven droomen naar den langsaam-neerlichtenden nacht, zonder aan zijn werk te denken dat leeg vóór hem op tafel wachtte, tot hij plotseling wakkerde uit zijn heen-zijn door het stappen van zijn vader, die eiken avond bij hem kwam om te zien wat hij uitvoerde. En daarna leegden weer lange dagen achtereen, zonder kleur, troosteloos in het voortdurend-bezigende werk dat hem verveelde en vreemd bleef uit zijn voelen.
Hij had examen gedaan. Het was geweest of op eens al zijn willen was ineengeslapt, of al zijn denken was opgesleten en of hij leeg, lusteloos zwakte onder de matte moeheid van zijn lichaam. Hij was een langen tijd ziek geweest. Toen hij beter begon te worden, had de doctor hem naar buiten gestuurd in de bergen om weer bij te sterken. Hij was met zijn moeder gegaan, voorzichtig reizend eiken dag een klein eind en zij waren hier gekomen waar zij een paar dagen hadden gerust. En daarna waren zij naar boven gegaan, in de bosschen.
De boomen begonnen dunner rondom hem te staan, met tusschen de wijder uiteenwijking der kruinen groote vlekken helder-zonnend luchtblauw. De weg gelijkte ongemerkt uit zijn steile schuining naar een zon-warmende ruimte, waar klein-groenend hakhout beweegloos in het middaglicht stond. Ruim-open lag de vlakte beneden in hel-laaiende lichting, roerloos plattend naar den horizont, waar de bergen roze-schemerend in ijle damping onduidelijk hoogden. Aan
70