had duidelijker gezien eiken dag, dat zij elkaar nooit zouden weten, dat zijn droom-neiging, zijn vaag-stemmend verlangen naar buitenstilte en zonnelicht, naar de weeke geluksvoeling van ver zijn buiten menschen en huizenhardheid, naar droomen in de zon onder het luisteren naar de dun-zangende zweving van geluid, pijnend moest breken tegen het streng-droge denken van zijn vader.
Toen hij grooter was gegroeid had hij moeten studeeren. Hij herinnerde de moeilijke dagen van toen, dagen van somber-mattende droefheid die op zijn bestaan drukten, nadat hij aan zijn vader had gezegd niet te willen, maar dat hij verlangde te doen wat zijn vrienden deden, zich heelemaal geven aan zijn stemming, dat hij kunstenaar wilde worden. Zijn vader had geweigerd en hij was gedwongen geweest te werken waarin hij geen lust had en zijn voelen neer te dringen om verstandswerk te doen. Alléén die troost was hem gebleven, dat hij later misschien zou kunnen doen wat hij wilde, dat hij zijn ambacht er aan zou kunnen geven wanneer hij onafhankelijk van zijn vader zou zijn.
Onder de vast-harde tucht die zijn vader over hem strengde, had hij angstig zijn voelen langsaam hooren insluimeren door den kleurloozen verstands-arbeid dien hij dag aan dag moest doen. Dikwijls, op zomeravonden, terwijl hij op zijn kamer zat te staren naar de dieper inblauwende lucht waartegen de sterren dun begonnen te bleeken, zong zijn oude voelen weêr omhoog in zijn borst, een lijnloos, huilend verlangen in hem droevend om ver, ver weg te gaan
69