ingeknakt. Zij had haar de lange weken van haar ziekte opgepast, vroeg zich opsleepend uit haar bed en was den geheelen dag bij haar gebleven, voortdurend haar helpend in moeiend-onrustig verplegen, soms tot laat in den nacht bij haar zittend omdat zij niet door een ander wilde verzorgd worden. Dat had haar den laatste opstrakking van haar kracht neergeslapt. Daags na de begrafenis, toen zij bezig was op te ruimen in de kamers, alles weerzettend zooals het altijd was geweest zoolang de oude juffrouw er geleefd had, kreeg zij een bloedspuwing.
Zij was nog een paar dagen in huis gebleven, waar de meiden haar hadden opgepast. Maar het huis moest worden leeggemaakt, de meiden zouden weggaan, de familie kon haar niet langer in huis houden en voor haar zorgen.
Toen had de doctor haar naar het ziekenhuis gebracht.
* *
*
Al maanden had zij in het ziekenhuis gelegen, maanden al in hetzelfde bed, in dezelfde kamer met hetzelfde uitzicht. Zij wist dat zij nooit beter zou worden, dat zij dood zou gaan.
Zij had het gevoeld van den eersten dag, toen de doctor afscheid van haar had genomen, dat zij het ziekenhuis niet levend zou verlaten.
De dagen waren eentoonig, egaal, kleurloos gegaan; zij waren gerijd tot weken in moedelooze grijsheid, de weken waren geneveld tot verre maanden, onder de kentering der jaargetijden, zonder belofte, zonder
63